Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3785

Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/936 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beëindiging ziekengeld. Geschikt geacht voor zijn arbeid. Onvoldoende grond om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Bij herhaaldelijk onderzoek van de reumatoloog en de neuroloog zijn geen afwijkingen gevonden. Geen functionele afwijkingen van de armen, handen of vingers.


Uitspraak

07/936 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2007, 06/3339 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft M.J. Schouten, wonende te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was voorheen werkzaam als automonteur. Aan hem is met ingang van 3 september 2003 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich per 5 maart 2005 ziekgemeld vanwege rug- en knieklachten. 1.2. Appellant heeft op 21 december 2005 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze heeft informatie van de behandelend reumatoloog en de huisarts ontvangen en appellant na onderzoek geschikt geacht voor zijn arbeid als automonteur. Bij besluit van 4 juli 2006 is de uitkering ingevolge de Ziektewet met ingang van 5 juli 2006 beëindigd. 1.3. Op 3 augustus 2006 is appellant verschenen op het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts die met appellant heeft gesproken en lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat het onderzoek van de (primaire) verzekeringsarts niet voldoende uitgebreid is geweest, maar dat in bezwaar wel zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en voldoende informatie voorhanden was om tot een weloverwogen beslissing te kunnen komen. Hij is tot de conclusie gekomen dat appellant per 5 juli 2006 geschikt is voor zijn arbeid. Bij besluit van 7 augustus 2006 is het bezwaar ongegrond verklaard. 1.4. In beroep heeft appellant informatie van zijn huisarts en de behandelend neuroloog overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd op de informatie van de huisarts. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. Het Uwv heeft appellant naar het oordeel van de rechtbank terecht in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Daarbij is overwogen dat in bezwaar alsnog zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er geen reden is het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten. 1.5. In hoger beroep heeft appellant nadere informatie van zijn huisarts, waaronder de uitslag van een MRI-onderzoek, en een rapportage van een bedrijfsarts in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) ingebracht. In reactie daarop heeft het Uwv nadere rapportages van de bezwaarverzekeringsarts ingediend. 2. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij per 5 juli 2006 ongeschikt is voor zijn arbeid. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat appellant per die datum terecht geschikt is geacht voor zijn arbeid. 3.1. De Raad overweegt als volgt. 3.2. Appellant heeft betoogd dat de bezwaarverzekeringsarts hem slechts 20 minuten heeft gezien en dat de bezwaarverzekeringsarts zich in diens rapportage grievend heeft uitgelaten. Het Uwv heeft gesteld dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is geweest, hetgeen de rechtbank heeft onderschreven. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts zijn bevindingen heeft gebaseerd op het gesprek met appellant, op lichamelijk en psychisch onderzoek en op de informatie van de huisarts en de behandelend reumatoloog en ziet geen grond te oordelen dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts niet voldoende zorgvuldig is verricht. 3.3. Appellant heeft gesteld dat hij enorme rugpijnen heeft, dat hij nog geen stoel kan optillen en hele nachten niet kan slapen van de hevige rugpijn. Door zwaar werk verergeren de rugpijnen. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat in het werk van appellant als automonteur sprake is van duidelijke rug- en kniebelasting, maar dat appellant niettemin voor dat werk geschikt is. Mede op basis van de informatie van de reumatoloog heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat sprake is van veel klachten maar dat geen ernstige pathologie is aangetoond. Sprake is van a-specifieke rugklachten, waarbij onvoldoende getraindheid en bewegingsangst tot meer pijn leiden. De knieklachten zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts niet fors beperkend. Voorts is hij van mening dat de informatie van de huisarts tegenstrijdig is aan die van de reumatoloog, die heeft meegedeeld dat bij onderzoek geen afwijkingen zijn geconstateerd. De rechtbank heeft de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts gevolgd. Wat betreft de in beroep ingebrachte informatie van de neuroloog, die na onderzoek heeft geconcludeerd dat de klachten neurologisch niet kunnen worden verklaard, is in de aangevallen uitspraak overwogen dat niet is gebleken van rechtstreeks en objectief vast te stellen beperkingen. 3.4. In de door appellant overgelegde informatie van de huisarts is aangegeven dat sprake is van progressieve rugpijn die uitstraalt naar de benen en van een gedehydreerde rugwervelschijf. Volgens de huisarts lijkt appellant daardoor ernstig beperkt in zijn functioneren. In een reactie heeft de bezwaarverzekeringsarts verklaard dat de brief niet tot nieuwe gezichtspunten leidt omdat het MRI-onderzoek zes maanden na de datum in geding heeft plaatsgevonden, geen druk aantoonbaar is op het ruggemerg en een gedehydreerde rugwervelschijf niet betekent dat sprake is van een ernstige beperking. 3.5. De Raad ziet in de aanwezige informatie van de behandelaars onvoldoende grond om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Weliswaar worden de rug- en knieklachten ondersteund door de mededeling van de reumatoloog dat sprake is van een duidelijk geïrriteerde rug en een beperkte lumbale flexie, maar vaststaat dat bij herhaaldelijk onderzoek van de reumatoloog en de neuroloog geen afwijkingen zijn gevonden. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten de constatering van de bezwaarverzekeringsarts dat geen ernstige pathologie is aangetoond voor onjuist te houden. 3.6. Appellant heeft voorts gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn armklachten. In beroep is informatie overgelegd waarin de huisarts heeft verklaard dat appellant lijdt aan progressief krachtsverlies en een doof gevoel aan beide handen en de sensibiliteit van alle vingers lijkt te zijn verminderd. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat - hoewel appellant eerder melding heeft gemaakt van handklachten - de medische informatie geen aanwijzingen bevat voor toegenomen klachten aan armen, handen of vingers voor de datum in geding. 3.7. De Raad begrijpt de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts aldus dat noch de in beroep overgelegde medische informatie noch de daarvoor al aanwezige informatie aanwijzingen bevat dat op de in geding zijnde datum sprake is van functionele afwijkingen van de armen, handen of vingers. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden deze overwegingen in twijfel te trekken. 3.8. Appellant heeft in hoger beroep gewezen op een rapportage van 23 januari 2008 van de bedrijfsarts in het kader van de WSW, waarin deze heeft verklaard dat appellant al jarenlang klachten en beperkingen heeft en aan de hand van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) forse beperkingen heeft aangenomen in verband met onder meer rug- en knieklachten. In een reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts betoogd dat het gebruik van een FML door de bedrijfarts in het kader van een WSW-beoordeling niet vergelijkbaar is met het gebruik daarvan door de (bezwaar)verzekeringsarts in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Voorts stelt de bezwaarverzekeringsarts dat uit de rapportage van de bedrijfsarts niet blijkt op welke stoornissen de gestelde beperkingen zijn gebaseerd. 3.9. De Raad kan zich verenigen met dit standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. 4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat appellant terecht per 5 juli 2006 geschikt is geacht voor zijn arbeid als automonteur. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. 5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. CVG